Antwoord 1: Voor de zwaartekracht geldt F=-GMm/r2 en voor de centrifugale kracht $F=m\omega^2 r$, in beide gevallen radieel gericht. Deze twee krachten zijn in evenwicht voor het zwaartepunt van het ruimteschip, op een afstand r0 van het centrum van de aarde. Er geldt dus dat $m\omega^2r_0
-GMm/r_0^2=0$. Echter op een afstand $\Delta r$ t.o.v. het zwaartepunt wordt de totale kracht $F_{tot}=m\omega^2(\Delta r+r_0)-GMm/(\Delta r+r_0)^2=$$(m\omega^2(\Delta r+r_0)-m\omega^2r_0)-(GMm/(\Delta r+r_0)^2-GMm/r_0^2)$. Omdat $\Delta r$ altijd veel kleiner dan r0 is (r0 is in de orde van 8000 km, terwijl $\Delta r$ vaak niet meer dan een paar meter bedraagt) kunnen we het verschil in kracht benaderen door de afgeleide van de kracht, $F(\Delta r+r_0)-F(r_0)\approx \Delta r\times dF(r_0)/dr$. We vinden dus in goede benadering $F_{tot}=m\Delta r(\omega^2+2GM/r_0^3)$. Dit resultaat is ook uit te drukken in de hoeksnelheid $\omega$ doordat met evenwicht van krachten voor het zwaartepunt van het ruimteschip volgt dat $\omega^2=GM/r_0^3$. Dus vinden we voor de residuele versnelling $a_{tot}\equiv F_{tot}/m$, gericht weg van het zwaartepunt(!), $a_{tot}=3\omega^2 \Delta r$. Voor r0=8000 km vinden we $\omega=8,8\times10^{-4}s^{-1}$, dus een omlooptijd $T=2\pi/\omega$ van bijna 2 uur (ga na). Uitgaande van $\Delta r=1 m$ vinden we als residuele versnelling $a=2,3\times
10^{-6}m/s^2$. Dat is voldoende klein om er als astronaut niets van te merken. Voor zogenaamde microgravitatie experimenten kan soms zelfs deze kleine residuele versnelling nog effect hebben.